De gierzwaluw eet, drinkt, slaapt en paart vliegend.
Afgezien van het broeden vliegt hij z’n hele leven.
Omstreeks 30 april keert hij terug vanuit zuidelijk Afrika. Een 7000 km lange tocht.
Misschien denkt hij dat we voor hem de vlag uitsteken. Dat zou na zo’n prestatie ook wel op zijn plaats zijn.
Deze bijzonder plaatstrouwe vogel, die eigenlijk helemaal geen zwaluw is, weet gelukkig ook Ommen elk jaar weer te vinden.
Met 120 km per uur (na meetcorrectie) gieren ze door de lucht. Dagelijks verdwijnen er 20.000 insecten in z’n wijd opengesperde snavel.
In mei, juni en juli kunnen we van hun aanwezigheid genieten. In augustus vertrekt deze ‘100 dagen vogel’ weer.
Ooit hebben ze rotskliffen verruild voor huizen. Ze broeden onder kierende dakpannen of andere holtes in huizen, maar waar zijn die in onze gerenoveerde huizen en daken nog te vinden?
Per jaar verdwijnen er 10.000 nestplaatsen.
Bij de katholieke en de hervormde kerk en het oude postkantoor zijn er een paar onder de pannen, maar meer dan de helft van alle Ommer gierzwaluwen broedt in een oude schuur in de tuinstraat.
Als we van deze spectaculaire stuntvliegers willen blijven genieten zullen we ze wel nestgelegenheid moeten blijven bieden. Tegenwoordig zijn er speciaal ontwikkelde gierzwaluw-dakpannen verkrijgbaar.
Voor meer informatie: www.gierzwaluw.com.
Je moet er toch niet aan denken dat we ‘s zomers op het terras het zonder deze luchtacrobaten moeten stellen….
Henk Ruiter
We hebben weer een zonnige week vol oranje, rood, wit en blauw achter ons.
Ook een vlinder deed mee aan de feestvreugde.
Het Oranjetipje is een witte vlinder met oranje voorvleugels. De onderkant is groenig gevlekt en dat zorgt in rust voor een prima camouflage.
De rupsen leven voornamelijk op pinksterbloem. Daarom zie oranjetipjes ook vaak in de buurt van pinksterbloemen. Look zonder look volstaat ook, maar deze plant komt in de buurt van Ommen nog niet zo veel voor. De rupsen eten de vruchten en gaan zich vervolgens verpoppen in een struik in de directe omgeving.
Mocht een rups een andere rups tegenkomen dan eet de grote de kleine op. De vlinder vliegt van eind april tot eind mei. Ze zijn behoorlijk mobiel en er bestaat een kans dat er een uw tuin aandoet. Zeker als er pinksterbloem of judaspenning in de buurt is. Soms verschijnen er pinksterbloemen in niet al te minutieus onderhouden gazons. Laat ze dan een maandje staan. Maai er gewoon omheen dan heb je goede kans dat je volgend jaar rond Koninginnedag onze oranjeklant onder de vlinders weer treft.
Tot vorig jaar vlogen er nog grote aantallen boven een vochtig weiland vol pinksterbloemen en koekoeksbloemen langs de Varsenerweg, net over het Ommerkanaal links. Dat weiland is vorig jaar doodgespoten, omgeploegd en bemest.
Nu groeit er alleen nog groen gras……….. en de vlinders zijn weg.
Tja; hoe groen is groen?
Henk Ruiter
Veel mensen vinden slangen eng. Ze zijn giftig, ze kunnen je bijten of wurgen. Niet echt fijn dus.
In het paradijs ging het al fout, en sindsdien is het niet meer echt goed gekomen tussen slang en mens.
Toen ik een paar jaar geleden een bosarbeider vroeg of hij de laatste tijd nog wel eens een slang had gezien antwoordde hij:
“A’k d’r iene teeg’nkomme, giet zien kop d’r wel af.” Duidelijke taal.
Afgezien van een of ander ontsnapt exotische beest, dat tijdelijk voor grote consternatie kan zorgen, komen er in Nederland 3 soorten slangen voor.
De gladde slang is uitermate zeldzaam en komt niet in Ommen voor.
De adder is onze enige giftige slang. Door ontginning is van zijn leefgebied, natte heide en veen, niet veel meer over gebleven. De kans dat een adder je pad kruist is dus bijzonder klein.
Zijn beet is giftig maar niet dodelijk. Een kennis van me, adderspecialist in Drenthe, is vorig jaar door een adder in zijn arm gebeten. De arm zwol wat op, bleef een dagje wat dikker en dat was het dan.
Ten slotte de volstrekt ongevaarlijke, tandeloze ringslang.
Onze grootste slang (max. ±1.40) Een uitstekend zwemmer en jager op kikkers, muizen, salamanders en visjes. Twee gele vlekken in de nek vormen als en ware een –ring- achter de kop. De eieren worden in een zogenaamde broedhoop gelegd waar de “broei-warmte” gebruikt wordt om de eieren uit te broeden.
Ze gebruiken een composthoop dus als een soort broedmachine.
Rondom Ommen kwam hij vroeger tamelijk algemeen voor in de nabijheid van de Regge. Eerde, het Laar en de Wolfskuil waren bekende plekken.
-Een slang in de Wolfskuil – dat is toch een mooie titel voor een spannend boek.
Het leek er de laatste jaren op dat hij bezig was om Ommen met stille trom te verlaten maar gelukkig komen er dit jaar weer wat meldingen van ringslangen.
Soms duikt hij zelfs op in tuinvijvers in de buurt van het Laarbos. Door sommige bewoners leidt dat tot ‘lichte’ paniek maar dat is beslist niet nodig.
Hij heeft meer reden om bang te zijn voor ons, dan wij voor hem.
Hij zal direct vluchten als hij een mens ziet. En al zou hij willen, hij zou met z’n tandeloze bekkie toch echt niet kunnen bijten. Een beetje sissen, daar blijft het bij.
Dus om met de woorden van de minister president te spreken:
“Laten we blij zijn met elkaar…”
dat we in zo’n rijke natuurlijke omgeving wonen dat zelfs de ringslang er zich thuis voelt.
Een levende tuinslang. Geweldig toch.
Henk Ruiter
Veel planten kunnen absoluut niet tegen zout, vraag dat maar aan tuinliefhebbers aan de kust.
Andere planten daarentegen kunnen juist niet zonder zout, en het zal je niet verbazen dat die planten in de directe omgeving van de zee te vinden zijn.
Zo ook het onooglijke, eenjarige Deens lepelblad. Een klein onopvallend plantje dat nu met witte bloempjes bloeit. Aanvankelijk groeide het alleen langs de kust, maar sinds 1970 rukt het langs de snelwegen landinwaarts op.Door het veelvuldige gebruik van strooizout zijn de bermen in de spatzone zilt geworden. Het Deens lepelblad heeft daar een prima groeiplaats gevonden.
Inmiddels zijn de snelwegen in deze tijd aan weerszijden gesierd met lange witte bloeiende linten Deens lepelblad.
Op de verspreidingskaart van de soort is het Nederlandse wegennet haarfijn te herkennen.
Inmiddels is Ommen ook bereikt.
Langs de N34 zie je, met name bij hectometerbordjes en reflectorpaaltjes, regelmatig witte lepelbladtapijtjes van massaal bloeiende plantjes.
Mocht je in een file terechtkomen ga je dan niet op zitten vreten maar kijk eens naast je in de berm. Goede kans dat je Deens lepelblad ziet bloeien.
Die groeit nu eens niet aan zee, maar aan een zee van asfalt.
Henk Ruiter