De egel is een verrekte grappig beestje. Bijzonder prettig ook; vreet heel wat slakken weg uit je tuin. Bij ons zitten nu een egelmoeder en vijf halfwas jongen in de achtertuin.
Normaal zie je die alleen maar als een stekelige bal of als platte en dode snelweg-egel. Maar als een egel zich bij je op z’n gemak voelt, toont ie zich als een totaal ander dier. Hoog op de pootjes, als een klein varkentje zich vlot voortbewegend door planten en struiken, overal snuffend en snuivend, zo nu en dan best luidruchtig. Zeker in ons geval, als de moeder contact moet houden met vijf egelkleuters, horen we telkens hoge, schrille kreetjes om het spul bij elkaar te houden.
Het zijn wel erg eigenwijze en koddige diertjes, deze jonge egeltjes. Eentje loopt nog als een eikenprocessie-egel braaf achter mama aan, maar de andere vier trekken er avontuurlijk zelf op uit en al na een dag na het verlaten van het geboorte- en werpnest vinden we ze overal in de tuin. Het is uitkijken waar je loopt, trap niet op die kleintjes.


Als ik ze ’s middags, ongeveer drie weken na de geboorte, voer met wat kattenbrokjes en meelwormen, kruipen de jonkies zo over de stekelige vacht van mama heen, zonder ergens last van te hebben.
Egels zijn heel nuttige dieren die thuishoren in onze natuur en vooral in onze tuin. Ze zien er bijzonder uit en spreken tot de verbeelding. Maar daarnaast zijn ze vooral erg nuttig. Mensen zijn vaak druk bezig om slakken de tuin uit te jagen terwijl het beter is om te proberen een egel in je tuin te krijgen want die doet het slakkenwerk voor je. Heb je liefde voor de natuur, probeer dan een egel in je tuin te lokken. Dat kan door een simpel afdakje, een omgekeerde plastic krat met luchtgaten in een rustig rommelhoekje met veel groen er omheen weg te zetten. De egel verzamelt dan zelf wel bladeren en takjes om het huisje te meubileren. En dan geregeld wat bijvoeren, liefst op enigszins regelmatige basis. Dan komt de egel vast bij je terug.

 Jaap van Dort