De zaal was goed gevuld voor de lezing van ransuilenkenner Harry Wijnandts, oud-directeur van Natuurmuseum Frylân. Begin jaren ’70 deed hij volop onderzoek naar deze bijzondere vogels, die zich maar zelden laten zien omdat ze zo goed gecamoufleerd zijn. Op humoristische wijze vertelde hij over de methoden waarmee in die tijd gewerkt werd...

Nu zouden we zeggen, dat het op een vrij primitieve manier ging, destijds waren ze heel gebruikelijk. Een van de onderzoeksresultaten was dat ransuilen zowel overdag als ’s nachts braakballen produceren, zo’n 2,5 braakbal per etmaal. Met zendertjes verstopt in dode muizen konden met behulp van een antenne de braakballen teruggevonden  worden. Een hele klus! De stelling: “Wetenschap is 99% transpiratie en 1% inspiratie” gold zeker toen.

 

Harry Wijnandts, terwijl hij de uilenfamilie met de zaal doorneemt

 

 

Veldmuizen

Dat er tegenwoordig veel ransuilen de bebouwde kom opzoeken, komt volgens Wijnandts (mede) doordat hun natuurlijke vijand de havik het goed doet in Nederland. In open gebieden, waar ze eerder veel voorkwamen, zijn ransuilen een gemakkelijke prooi voor deze roofvogels. Voor ransuilen zelf zijn veldmuizen de belangrijkste prooi. Soms bestaat hun voedsel voor meer dan 90% uit veldmuizen. 

 

 

 

 

 

 

 

Roest
’s Winters zitten ransuilen “gezellig” bij elkaar in een zogenaamde roest, een boom of een groep bomen, thuja’s (soort conifeer) bijvoorbeeld. Het aantal ransuilen per roest kan variëren van 2 tot wel 80. In het voorjaar zoeken ransuilen in paren de afzondering om zich voort te planten. De jongen verlaten het nest al na twee weken om een aantal weken als takkeling nog door de ouders gevoerd te worden, voordat ze definitief uitvliegen. 

 

 

Mimiek
Het leuke van uilen, is volgens Harry Wijnandts, dat ze  zoveel mimiek hebben. Niet in de laatste plaats doordat ze kunnen knipogen. De aanwezigen konden daar wel mee instemmen. Bij menigeen staat het zien van een ransuil vast en zeker hoog in hun verlanglijstje na deze boeiende avond. 

Dook van Gils